Een handelsonderneming kocht in een andere EU-lidstaat een Volvo V60 2.0 D4 Ocean Race voor € 14.000 (excl. btw en BPM). In oktober 2013 deed de vennootschap BPM-aangifte en betaalde zij € 561 aan BPM. De datum van eerste toelating is 31 augustus 2012 en de auto is op 8 januari 2014 in Nederland geregistreerd. Volgens het taxatierapport bij de aangifte is de handelsinkoopwaarde € 2353, gelijk aan de koerslijstwaarde van € 26.509 minus de schade van € 24.156. Na hertaxatie is de handelsinkoopwaarde door de inspecteur vastgesteld op € 13.000. Uiteindelijk rolde er een naheffingsaanslag van € 2305 uit, en ook een vergrijpboete van € 1152. Rechtbank Gelderland vond dat te hoog en verminderde de naheffing tot € 441. De boete werd vernietigd. Mild, maar toch ging de VOF in hoger beroep.
Andere factoren
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet iedere euro aan schade of herstelkosten in aftrek kan komen op de handelsinkoopwaarde. De waarde wordt mede bepaald door andere factoren als merk, type, populariteit van het model, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen. Door 91% van de herstelkosten in mindering te brengen, is de handelsinkoopwaarde door de rechtbank zeker niet te hoog vastgesteld, aldus het Hof. De vennootschap claimde wel terecht toepassing van het historische BPM-tarief van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012. Dit om een niet al te groot verschil aan BPM te creëren met die op vergelijkbare auto’s rust, die ook op 31 augustus 2012 te naam zijn gesteld. Mede na aftrek van de extra leeftijdskorting van € 60 wordt de naheffing verminderd tot € 297.