De zaak betrof een geschil over een naheffingsaanslag BPM. Voordat de rechter de zaak inhoudelijk in behandeling neemt, meldt hij dat hij zich tijdens een eerdere zitting ernstig had gestoord aan het taalgebruik van de gemachtigde in zijn processtukken. De gemachtigde had Nederland daarin omschreven als een bananenrepubliek en de Belastingdienst vergeleken met een misdaadorganisatie. Het hof wijst de gemachtigde erop dat het verwacht dat alle professionele procespartijen zowel in de zittingszaal als in de procestukken elkaar met respect bejegenen. De volharding van de gemachtigde in dit taalgebruik levert hem dan ook een waarschuwing op. Hierbij wijst het hof de gemachtigde erop dat de rechter bijstand door een persoon kan weigeren als tegen deze persoon ernstige bezwaren bestaan.
Geen hagelschadeconstructie
Het hof vond echter ook dat de inspecteur niet had voldaan aan zijn bewijslast. De naheffingsaanslag BPM was gebaseerd op de regeling tegen zogeheten hagelschadeconstructies. Bij deze constructies exporteert men een nog vrij nieuwe auto om een BPM-teruggaaf op basis van de catalogusprijs te ontvangen. Kort daarop vindt een herinvoer plaats. Bij de herregistratie vindt dan een vermindering van BPM-plaats vanwege het gebruik van de auto. In beginsel bedraagt deze vermindering een percentage van de catalogusprijs. Heeft de uitvoer echter plaatsgevonden met het oogmerk om de auto korte tijds later te herinvoeren en zo een BPM-voordeel te genieten? Dan bedraagt de gebruiksvermindering slechts een percentage van de het BPM-bedrag. Hof Den Bosch vindt dat pas sprake kan zijn van zo’n oogmerk als de auto duurzaam naar het buitenland is geëxporteerd. In deze zaak wist de fiscus niet aannemelijk te maken dat sprake was geweest van duurzame export. Het hof verklaart daarom het hoger beroep van de Belastingdienst ongegrond.
Wet: art. 8:25 Awb en artt. 10, eerste lid en 10a Wet BPM 1992
Regeling: artikel 8 Uitv.reg BPM 1992
Meer informatie: Hof Den Bosch 15 maart 2018 (gepubliceerd 20 maart 2018), ECLI:NL:GHSHE:2018:1133