Belanghebbende, X bv, doet in oktober 2012 BPM-aangifte terzake van een gebruikte personenauto uit 2009. X bv heeft de auto gekocht van een Nederlandse handelaar. Volgens de aangifte en het bijgevoegde taxatierapport is de handelsinkoopwaarde € 4.000, zijnde de verkoopwaarde van € 13.000 minus een handelsmarge van € 2.500 en schade van € 6.500. X bv voldoet aldus € 149 aan BPM. In geschil is of terecht een naheffingsaanslag van € 726 is opgelegd. Na bezwaar is deze verminderd tot € 614 op basis van het tussentijdse tarief van 2010 en een extra leeftijdskorting van 2,25%. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vermindert de naheffing tot € 56, nadat de handelsinkoopwaarde in goede justitie is vastgesteld op € 1.043, uitgaande van de koerslijstwaarde van € 7.543 minus de schade van € 6.500. De inspecteur stelt in hoger beroep dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat X bv niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat van een bedrag van € 614 niet kan worden gezegd dat dit op zich zelf beschouwd een aanzienlijk bedrag is, nog afgezien van de vraag of de door de inspecteur na bezwaar verdedigde BPM ook werkelijk is verschuldigd. Om die reden kan reeds hierom niet worden vastgesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De inspecteur stelt ook vergeefs dat het EU-recht niet van toepassing is, omdat de auto van een Nederlandse handelaar is gekocht. De auto was op dat moment namelijk nog niet in Nederland geregistreerd. De eigen aankoopprijs van X bv is voorts niet relevant. Het gesloten wettelijke systeem kent dit begrip namelijk niet. Het beroep van de inspecteur is ook voor het overige ongegrond.