Belanghebbende, de heer X, doet in maart 2014 BPM-aangifte ter zake van een gebruikte Volvo V60 zonder schade. In november 2013 was deze auto buiten Nederland gebracht en had de toenmalige eigenaar een BPM-teruggaaf van € 6.971 gekregen. X betaalt slechts € 2.518 aan BPM. In geschil is of terecht een naheffing is opgelegd van € 3.941. De inspecteur beroept zich op art. 10a Wet BPM 1992, die hagelschadeconstructies moet bestrijden. Deze constructie houdt in dat een jonge schade-auto wordt geëxporteerd en aansluitend (met hagelschade) weer wordt geïmporteerd met het oogmerk om een BPM-voordeel te behalen. Dit oogmerk wordt aanwezig geacht als de auto binnen zes maanden wordt heringevoerd. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant slaagt X in de bewijslast dat hij met de her-invoer niet het oogmerk had om een BPM-voordeel te behalen. X is namelijk niet gelieerd aan degene die de export-BPM heeft gekregen. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de auto voorafgaand aan de herregistratie duurzaam buiten Nederland was gebracht. Dit is namelijk een voorwaarde om de onderhavige anti-misbruikbepaling te kunnen toepassen. Zo is de auto slechts één dag in Duitsland geregistreerd geweest. Bovendien heeft de inspecteur verzuimd om nader onderzoek te doen. Het beroep van de inspecteur is ongegrond. Ambtshalve wordt overwogen dat de gemachtigde van X zich in de processtukken herhaaldelijk schuldig maakt aan onfatsoenlijk en respectloos taalgebruik. Er wordt gewaarschuwd dat bij volharding hiervan uitsluiting van deze gemachtigde zal kunnen plaatsvinden (art. 8:25 Awb).